Het representatieve museum: huisregels

In de serie tentoonstellings-modellen is er nu ‘het representatieve museum’ van Camiel van Winkel. Hij doelt hiermee op de grotere invloed van sociale factoren en emancipatiebewegingen die toegang zouden willen krijgen tot een voor hen als gesloten gebouw ervaren omgeving. Hij omschrijft deze representativiteit als “Het museum neemt politiek positie in en staat voor inclusie en diversiteit; het is bezig zichzelf en de kunst te ‘dekoloniseren’”. Hiermee construeert Van Winkel een type stroman waarbij elke minderheid toegang heeft tot het gedemocratiseerde museum. Het lijkt een beetje op het destijds angstige vermoeden van Hans den Hartog Jager naar aanleiding van Jan Hoek’s polemische uitval naar het beleid van het Stedelijk Museum (Nrc, april 2023). Alsof van nu af aan de romantiek van het unieke kunstwerk van de geniale kunstenaar teniet zou worden gedaan ten gunste van, ja van wat. Het hek van de dam, zoiets.

Anderzijds becommentarieert hij deze redenering met de realisering dat elke presentatie een selectie zal moeten bevatten. Alleen, selecteer je op kwaliteit of op ‘minderheid’?  Het is jammer dat blijkbaar de voorstelling van een soort hybride, interculturele, variant op bestaande tentoonstellingsmodellen, niet echt in het courante discours lijkt opgenomen. Al sinds de 19e eeuw zijn er juist door kunstenaars openingen gecreëerd in publieke kunstpresentaties door middel van salons, manifesten en podia. Daar ging esthetiek, ethiek en politiek hand in hand, om vervolgens geabsorbeerd te worden in een museumbestand. Ook buiten die kunstcircuits waren kunstenaars politiek actief, representatief aanwezig, en daarvoor zijn ze niet als eventuele spreekbuis van een maatschappelijke stroming gecancelled. Hooguit tijdelijk ‘entartet’. Om nu te gaan dicteren, op grond van een ‘kritiek van de representatie’, dat een museum vooraleerst zich zou moeten richten op de exclusieve kunstkwaliteit van het getoonde werk, een aanspraak op esthetische objectiviteit, proeft benauwd, nogal beperkend. Positief is natuurlijk de toevoeging dat er wel een mogelijkheid is om ‘de Ander’, de outsider, toe te laten tot “de canon”. Bij het voorbeeld van de vaste opstelling (2023) van het Stedelijk Museum Amsterdam: “Canonieke werken krijgen een nieuwe plaats en een verschoven betekenis door de combinatie met obscure objecten die voor het eerst sinds decennia uit het depot zijn gehaald”. Deze obscuriteit maakt dus al wel deel uit van de collectie van het museum, maar schijnt ondergesneeuwd, verborgen, genegeerd maar ooit wel aangekocht? Dit lijkt op een herschikking in presentatie, niet in collectionering, niet in beheersmatig beleid.

Van Winkel’s idee van ‘het representatieve museum’ in De Witte Raaf nr. 227, is evenals Odding’s recente boek van ‘het waarachtige museum’ een polemische aanvulling op de inventarisatie die DeFKa Research publiceerde in de museumnotitie van 2012 en onlangs (2023) heruitgebracht in de publicatie DeFKa op maat 30+. Foto: geciteerde teksten in artikel C. van Winkel.

——- + ——-

Geplaatst in Cultuurkritiek

Plaats een reactie